De basis van genetica uitgelegd
Genetica is een breed begrip en bestaat uit veel verschillende aspecten die samen een onlosmakelijk geheel vormen. Om het volledige plaatje te kunnen begrijpen is men al gauw gedwongen zich alle termen eigen te maken en te begrijpen hoe deze in relatie tot elkaar staan. Vandaag de dag is er zo veel bekend over genetica dat men gelukkig geen "rocket scientist" hoeft te zijn om het te kunnen begrijpen en dat termen als DNA, gen en chromosoom wel redelijk begrepen worden, maar er is nog veel meer te leren over genetica, zoals wat de functie is van allelen, wat het betekend als een gen homozygoot of heterozygoot is en waarom een gen dominant of recessief is, maar ook hoe een chromosoom zich deelt of welke DNA tests er tegenwoordig beschikbaar zijn.
De geschiedenis van genetica
Het is al heel erg lang bekend dat er meer speelt als alleen toeval als het gaat om voortplanting. De vraag waarom iemand bijvoorbeeld blauwe of juist bruine ogen heeft, of hoe een paar honderd jaar geleden twee hoogblonde ouders met blauwe ogen een getint kind met zwart haar konden krijgen terwijl de melkboer van zuidelijke afkomst was bestaat al heel lang, maar dit werd pas voor het eerst echt onderzocht door Gregor Mendel, een Moravische monnik uit de 19e eeuw. Hij testte hoe bepaalde
fenotypische (uiterlijke) kenmerken vererfden in erwtenplanten. Mendel wordt ook gezien als de grondlegger van de huidige
genetica.
Voortplanting
Bron: PublicDomainPictures, Pixabay Op het moment dat twee organismen zich voortplanten wordt 50% van de genen van de vader vererft en 50% van de moeder. Dit gaat niet om random informatie. Op elk
gen dat een organisme kan hebben zitten minstens twee allelen. Eén van die
allelen krijgt het organisme van de vader, één van de moeder. Zo ontstaat er genetische variatie.
Genetica uitgelegd
Om genetica wat beter te begrijpen moet men weten hoe en waar alle aspecten van genetica zich in een organisme bevinden of manifesteren. Omdat er zo veel komt kijken bij genetica kan dit nog wel eens verwarrend zijn.
Chromosoom
Een chromosoom zit in de celkern, dit is de drager van het erfelijk materiaal, namelijk het DNA en de genen. Een
chromosoom helpt de strengen DNA die soms wel twee meter lang zijn maar toch in een celkern moeten passen, in combinatie met histone, een eiwit, passend te maken. Op het moment dat er celdeling plaatsvindt kopieert een chromosoom zich, wat kenmerkt in de welbekende X-vorm.
DNA
DNA is het volledige pakket informatie van een organisme. Niet alle informatie die op DNA staat is in gebruik. Een heel groot deel lijkt totaal geen functie te hebben en heeft mogelijk te maken met de evolutie. Veel DNA is dus irrelevante informatie waarvan het doel onbekend is.
Genen
Het DNA bevat genen, dit zijn de actieve delen van het DNA. Deze genen bevatten alle informatie over het organisme. Als voorbeeld haarkleur en prestatievermogen. Als we het over DNA-tests hebben wordt er over het algemeen gesproken over het testen van genen.
Allelen
Allelen zitten in tweevoud op genen. Zij dragen de informatie. De ene helft komt van de vader, de andere helft van de moeder. De
allelen vertellen de genen hoe deze zich moeten manifesteren in het organisme. Hoe het zich zal manifesteren is afhankelijk van
dominantie en of ze
homozygoot (2x hetzelfde) of heterozygoot (twee verschillende) zijn.
Terminologie
Een beknopte uitleg m.b.t. de termen is geen overbodige luxe voor men dieper de genetica in duikt.
- Basenpaar: Een combinatie van twee nucleotiden, zichtbaar als één trap op een DNA helix.
- Celkern: Ligt in de kern van een cel, hier vindt men het DNA en vindt de celdeling plaats met behulp van chromosomen.
- Centromeer: Zolang de celdeling van een chromosoom niet voltooid is houdt een centromeer de twee chromosomen verbonden.
- Dominant: Een gen dat dominant is over een recessief gen en daardoor ook in enkelvoud zal voorkomen,
- Fenotype: Alles dat zichtbaar is aan de buitenkant van een organisme zoals haarkleur, manier van lopen en postuur.
- Genotype: Alles wat d.m.v. een genetische test kenbaar wordt.
- Heterozygoot: Twee verschillende soorten allelen die op een gen voorkomen.
- Histone: Een eiwit die een chromosoom helpt om in een celkern te passen door het in een strak pakketje te verpakken.
- Homozygoot: Een allel die in tweevoud op een gen voor komt.
- Nucleotiden: Bouwstenen van DNA en RNA en belangrijk voor het metabolsime binnen een cel.
- Proteïne: Verschillende soorten eiwitten die tezamen verschillende functies kunnen hebben.
- Recessief: Een gen dat recessief is en alleen in homozygote (twee van dezelfde) vorm merkbaar zal zijn.
- Ribosomen: Een soort printertje die RNA leest en proteïne maakt met verschillende functies zoals het maken van orgaancellen.
- RNA: De helft van de lengtedoorsnede van DNA, verantwoordelijk voor het coderen van nieuwe cellen.
- Polygenetica: Een samenwerking van genen die tot een bepaald effect leiden.